Viel een veehouderij met windmolen onder het Besluit landbouw?

Vraag

Viel een veehouderij met een windturbine onder het (inmiddels vervallen) Besluit landbouw?

Antwoord

Nee, het hebben van een windturbine was een uitsluitcriterium, opgenomen in artikel 3, eerste lid, onder p van het Besluit landbouw. Het Besluit landbouw was niet niet van toepassing als "windenergie in elektrische energie wordt omgezet met een of meer windturbines".

Van belang hierbij was of er wel sprake is van één inrichting (artikel 1.1 lid 4 van de Wet milieubeheer). Er moesten voldoende bindingen zijn tussen de agrarische bedrijfsactiviteiten en de windturbine. Vaak waren, ondanks dat sprake was van zeggenschap over de windturbine, onvoldoende technische, organisatorische of functionele bindingen aanwezig om te kunnen spreken over één inrichting.

Jurisprudentie

In uitspraak ABRvS nr. 200607108/1 van 18 juli 2007 (Wûnseradiel) kon een kippenhouderij met windmolen niet als één inrichting worden beschouwd. "De omstandigheid dat zowel de kippenhouderij als de windmolen worden genoemd op eierdozen en de website van "Energy Egg Farm" duidt er, in samenhang met de omstandigheid dat vergunninghouder over beide installaties zeggenschap heeft, weliswaar op dat deze installaties tot eenzelfde onderneming als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer behoren, doch daarmee is nog niet gegeven dat het gaat om één inrichting in de zin van die bepaling. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting kan niet worden gesproken van zodanige, technische, organisatorische of functionele bindingen tussen beide installaties, dat deze tezamen als één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer moeten worden beschouwd."

In uitspraak ABRvS nr. 200703589/1 van 14 november 2007 (Littenseradiel) werd een veehouderij en windturbine niet als één inrichting beschouwd. "De Afdeling is niet gebleken van zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen tussen de windturbine en de veehouderij met mestvergistingsinstallatie dat deze samen als één inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer moeten worden aangemerkt. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting staan het functioneren en het onderhoud van de windturbine los van de veehouderij met mestvergistingsinstallatie en wordt de door de windturbine opgewekte stroom niet ingezet ten behoeve van de veehouderij met mestvergistingsinstallatie, doch rechtstreeks en via een apart transformatorhuisje geleverd aan het elektriciteitsnet. Voor zover appellant stelt dat dit ook geldt voor de met de mestvergistingsinstallatie opgewekte stroom, overweegt de Afdeling dat deze stroom blijkens de aanvraag om vergunning in elk geval deels voor eigen gebruik wordt ingezet. Voorts bestaan tussen de veehouderij en de mestvergistingsinstallatie andere relevante bindingen, zoals het gebruik van mest uit de veehouderij ten behoeve van het vergistingsproces, op grond waarvan deze samen wel als één inrichting moeten worden aangemerkt.